Luxemburg

Ik zit in de sierlijke moderne bar van het sjieke Novotel op de Kirchberg in Luxemburg. Naast mij knappert een keurig haardvuur: een stevig blok eiken, ongetwijfeld ‘geholpen’ door een gasvlam eronder. De rook wordt netjes afgezogen, maar door een roostertje in de schoorsteenmantel kruipt een zweempje van de heerlijke geur van vers vuur naar me toe. De in modern paars en zwart gehulde ober zet een groot glas lokaal bier voor me neer, en een bakje keurig afgemeten nootjes. Alles is hier ‘keurig’, afgemeten, beleefd en perfect. Vanmiddag werd ik door een zeer nette (en knappe!) meneer van de luchthaven opgehaald, die met een bordje van de Europese investeringsbank me stond op te wachten. Die naam doet iedereen hier buigen als knipmessen. Ook de hotelreservering werd met alle egards afgehandeld: van mij hoefde ze geen creditcard of borg, omdat ik immers gast was van de EIB. Het belachelijk grote glazen gebouw van de EIB domineert hier het uitzicht, en kijk neer op alle andere glas-en-staalbouwsels die met ontzag lijken op te kijken naar het grote Europese geld. Zelfs de grote internationale banken, hier talrijk vertegenwoordigd in dit belastingparadijs van de Groot-Hertog, kijken op naar deze Grote Europese Broer.  Ik ken deze wereld: van macht, geld, grote auto’s, ego, gekochte stijl en vrijheid en de neppe glimlach van iedereen die zich wil optrekken aan die macht en dat geld. En wat voel ik me NIET thuis in dit decor. Morgen moet ik bij diezelfde EIB gaan uitleggen, hoe mijn twee collega’s en ik elk jaar bijna 600 miljoen van die geliefde euro’s uitgeven aan sluizen, bruggen en kanalen. En dan zijn wij nog Calimero’s vergeleken met de miljarden die mijn bloedbroeders van de ‘droge hoek’ er elk jaar doorheen jagen aan snel- en spoorwegen. En Nederland is slechts een dwerg vergeleken met die Reus hiertegenover, die achter dat glimmende glas op de Kirchberg honderden miljarden vermaalt met kiezen van beton, staal en vooral asfalt. Het idee wekt schaamte en twijfel in me op: wie ben ik dan, om per limousine hier te worden onthaald, om de Reus morgen een nieuw menuutje voor te schotelen; iets lekkers om die grote tanden in te zetten: klimaat-adaptatie, het nieuwe ‘dingetje’ van de chef, op een bedje van multimodaal transport, met een rillette van economische groei en een romige saus van publiek-private samenwerking. Koren op de molen van het grote geld, dat naar nog meer van zichzelf verlangt. En ik ga die ongeremde narcistische obesitas morgen vergoelijken met klimaatscenario’s en ‘niet te negeren effecten in 2050’. Ik wil niet eens denken aan alle goede dingen die er ook met dit geld hadden kunnen worden gedaan. Want dat is ‘raar’ in mijn vak: hoe groter de bedragen, hoe minder je er over na mag denken. Want anders wordt je knettergek! En dat mag niet in deze perfecte omgeving, van fijne leren stoelen, smetteloze parketvloeren en inmiddels het tweede foutloos getapte biertje dat voor me neer wordt gezet. Naast mij is het vuurtje in de openhaard gedoofd, en de door de ventilator aangejaagde gloeiende kooltjes doen vergeefse pogingen om het stugge dikke hout opnieuw vlam te laten vatten. Gelukkig: tenminste nog iets dat hier weerstand kan bieden!